Bent u wel eens in Adwerth geweest?

Bent u wel eens in Adwerth geweest?

Aduard (Gronings: Auwerd) is een dorp in de gemeente in de Nederlandse provincie Groningen met 1.995 inwoners op 1 januari 2021. Tot 1990 was Aduard een zelfstandige gemeente. In dat jaar werd het samen met de voormalige gemeenten Grijpskerk en Oldehove bij Zuidhorn gevoegd, en die gemeente ging op haar beurt in 2019 op in de gemeente Westerkwartier. (Wikipedia)

 

Auteur: Jacob Dijk
Bronnen: Groninger Archieven, West-Fries Archief, Wikipedia, Open Archieven, Archieven.nl, Rein van Eijk, Jan de Vries, Jantienus Bakker, Dineke van der Wal, Tunekka Reuderink-Kort, Kloostermuseum St. Bernardushof. 
Foto’s/illustraties: Groninger Archieven, Kloostermuseum St. Bernardushof, Wikipedia. J. Dijk, Shutterstock

 

Wat maakt Aduard interessant en een bezoek de moeite waard?

Vooral de mogelijkheid om een echte tijdreis te maken.
Niet alleen door het kloostermuseum te bezoeken, een kijkje te nemen in de bewaard gebleven ziekenzaal en een uitstapje te maken naar een van de bewaard gebleven “voorwerken” in Fransum *) naar nog steeds belangrijke watermanagementwerken die door de monniken na, bijvoorbeeld, de St. Elizabeths vloed in 1421 werden ontworpen (wist u, dat Aduard ooit een directe verbinding met de Waddenzee had?) 
 

 

maar – wonder van de moderne techniek – u kunt met behulp van een app op uw smartphone of tablet direct een stapje terug doen in de tijd en een kijkje nemen op de plaats waar u staat of loopt, maar dan een paar honderd jaar geleden!

*) een voorwerk is een plaats waar één of twee boerderijen staan, waar vanuit het land door lekenbroeders bewerkt werd voor de kloostergemeenschap. Omdat ze te ver van het klooster lagen om de gebedsdiensten op tijd te kunnen bijwonen, werd er een kleine kerk bij de “voorwerken” gebouwd, zodat de monniken op tijd hun religieuze plichten konden vervullen.

        

Veel over het cisterciënzersklooster Ad sanctum Bernardum. komt uit geschriften. De belangrijkste is de Vita et Gesta in Adwerth (Kroniek van Aduard), geschreven tussen circa 1485 tot 1578. De Kroniek heeft geen goede reputatie. De informatie is matig betrouwbaar en de tekst kent veel hiaten. Op 11 september 1580 ging de bibliotheek van het klooster in vlammen op. De Kroniek bleef gespaard en werd zo een van weinige informatie­bronnen over het klooster.

Het dorp Adwerth, later Auwerd of Aduard is ontstaan rond het klooster dat hier in 1192 werd gesticht. Dit klooster van Aduard groeide uit tot het grootste en invloedrijkste van de Ommelanden. Op zijn toppunt bezat het meer dan 10.000 ha aan gronden, waarvan een deel in Friesland en Drenthe.
De voornaamste reden voor de enorme bloei van het klooster was dat het de ontginning en afwatering van de woeste gronden serieus ter hand nam. De monniken groeven het Aduarderdiep, legden de Aduarderzijl aan en stichtten verschillende voorwerken (uithoven), de boerderijen die bij het klooster behoorden.

Het klooster besloeg een groot deel van het huidige dorp, dat ooit groter was dan de toenmalige stad Groningen. Op 11 september 1580 werd het klooster grotendeels verwoest. Alleen het hospitium (de ziekenzaal), tegenwoordig in gebruik als kerk en soms als concertzaal, bleef tot op de dag van vandaag.
Na de sloop van het klooster kwam ook de rechtstoel van Aduard aan de provincie Stad en Lande. De redger, ook wel aangeduid als grietman, werd door de provincie aangesteld, zijn Huis te Aduard is pas toen gebouwd en was daarmee een van de weinige borgen die niet voorkomen uit een steenhuis. Het geslacht Lewe *) van Aduard dankt er zijn naam aan. De borg werd in 1815 gesloopt.
De oude herberg van Aduard heeft op de nominatie gestaan om te worden gesloopt. Het werd door Geerhard en Petra Slenema gered en verbouwd tot restaurant, de "Herberg Onder de Linden". De herberg heeft een ster in de Michelin-gids.

*) Wellicht herinnert Lewenborg ook zijn naam aan dit geslacht, dat veel bezitting had in de Ommelanden.
Lewenborg is een wijk in het oosten van de stad Groningen met een kleine 10.000 inwoners. De wijk is vernoemd naar de Lewenburg, een borg van de adellijke familie Lewe die vreemd genoeg niet op de plek van de wijk lag, maar bijna een kilometer westelijker op een nu onbebouwd perceel ten zuiden van de monumentale boerderij Leeuwenburg (Stadsweg 22) in Ulgersmaborg-Zuid. De borg werd vóór 1740 afgebroken en is onder andere eigendom geweest van Evert Lewe. Mogelijk werd de boerderij rond 1834 gebouwd. Deze boerderij is in januari 2021 Afgebrand.

 

 

Lekenbroeder
Een lekenbroeder is een kloosterling die wel de gelofte van de orde waartoe hij behoort, heeft afgelegd doch zonder klerikale wijdingen en met minder verplichtingen ten aanzien van het koorofficie. De lekenbroeders voeren meestal handenarbeid uit of andere materiële en praktische aangelegenheden. Zo werkten ze bij de Cisterciënzers vooral op de uithoven of voorwerken, boerderijen van waaruit men het kloosterlijke grondbezit bewerkte en beheerde. Hoewel zij in laag aanzien stonden bij de “koormonniken” verrichtten zij al het (zware) werk, waardoor het klooster zijn rijkdom verwierf en de koorminikken, vaak van adel, te eten kregen.

Lekenbroeders bij de cisterciënzers
AI voor de stichting van de cisterciënzer orde in 1098 was een traditie ontstaan om leken in te schakelen in het dagelijkse! even. De cisterciënzers besloten al in hun pionierstijd om religieuze arbeiders het dagelijkse werk te laten doen. Deze religieuze arbeiders vervingen de lekendienaren die voorheen bij klooster- in dienst waren. De cisterciënzers wilden niet volledig economisch afhankelijk zijn van de buitenwereld en ook daarom zelfvoorzienend zijn. Ook wilden ze af van de wereldlijke en politieke invloeden. Door het werken met lekenarbeiders was de rust binnen de bestaande kloosters verstoord. De cisterciënzer monniken wilden afgezonderd leven en meer tijd kunnen besteden aan hun geestelijk! even van bidden, liturgische verplichtingen, studie en onderwijstaken. Door het gebruik van kloosterlingen al religieuze arbeiders onderhield de orde het contact met de buitenwereld en het waren de lekenbroeders die al het zware werk buiten het klooster voor hun rekening namen. Voordat de lekenbroeders als religieuze arbeiders in dienst werden genomen, was er tijden her ontstaan van de orde vee! discussie geweest. Uitgangspunt van de nieuwe orde was, dat men de handenarbeid weer in ere wilde herstellen volgens de Regel van Benedictus. Er waren monniken die het zwoegen in de liturgie een waardige vervanging vonden voor de zware lichamelijke arbeid. Zij vonden ook dat ze niet zonder hulp van conversen dag en nacht volgens de Regel van Benedictus konden leven. Bovendien vonden ze dat "de knechten er waren voor het knechtswerk", in overeenstemming met de toen geldende maatschappelijke opvattingen bij de midden en lage adel. Maar ook door de praktijk in de begintijd van de cisterciënzer orde bleek zware lichamelijke arbeid slecht te combineren met een streng contemplatief leven. Toen de orde grote bloei en uitbreiding ondervond in her tweede decennium van de 12e eeuw, was de lekenbroederschap bij de cisterciënzer orde volledig geaccepteerd. Sterker nog, er is geen orde die op een dergelijke grote schaal en zo efficiënt van lekenbroeders gebruik heeft gemaakt. De lekenbroeders waren volwaardige kloosterlingen, maar geen monnik. Na een proefjaar legden ze de geloften af van gehoorzaamheid, armoede, stabiliteit en kuisheid. De gelofte van stabiliteit hield in dat ze beloofden altijd in het klooster te zullen blijven. Hoewel de cisterciënzers het opus manuum (de handenarbeid) in ere hadden hersteld, gold "in het zweet des aanschijns" je brood verdienen toch vooral voor de lekenbroeders. De lekenbroeders verrichtten de zware lichamelijk arbeid en de koormonniken beperkten zich tot lichte lichamelijke werkzaamheden als middel tot ascese en contemplatie in het klooster en de kloostertuin. Toch is de handenarbeid (opus manuum) bepalend voor het zelfbeeld van de orde. Er waren soms wel mensen uit de lage en midden adel, die bewust lekenbroeder wilden worden. Deze bewuste verwisseling van sociale sfeer was dan een daad van nederigheid en zelfverloochening, die naadloos aansloot bij de cisterciënzer spiritualiteit.

Strijd tegen het water  
De beste manier om het zeewater te beteugelen is het aanleggen van dijken. Ver v66r de kloosterperiode werden er her en der wei dijkjes aangelegd, maar dat waren individuele initiatieven ter bescherming van eigen grondgebied. Lang niet iedereen in de omgeving deed mee. Bij de afgravingen van de terpen van Peins (ten noorden van Leeuwarden) en van Dongjum (bij Franeker) zijn dijkjes tevoorschijn gekomen uit de tijd van ongeveer 500 v Chr. Deze beschermden een huis of een akker tegen de zee. Na die tijd werden er terpen opgeworpen, die over de dijken heen gebouwd werden. Waarschijnlijk was het afvoeren van regenwater een probleem bij de aanleg van die dijkjes. Het bouwen van een terp (in Groningen een wierde) leidde niet tot problemen met de afwatering. Hier is sprake van een organisatie op dorpsniveau. Voor het beheersen van het water in een groter gebied met meerdere dorpjes is samenwerking nodig. Dat ontbrak in het noorden, want men kende geen landsheren met veel invloed. Daarom bleef dit gebied achter wat betreft een waterstaatkundige organisatie. Er was geen coördinatie. Een uitzondering was de Wolddijk ten oosten van Sauwerd en Adorp. Daar is veel veen weggegraven. Dit had tot gevolg dat het land lager kwam te liggen dan de omgeving, zodat het water uit de naastliggende gebieden, de afgegraven streken binnenstroomde. Daarom is omstreeks het jaar 1000 een ringdijk aangelegd om het water uit de omgeving te weren.
 

Pas met de komst van kloosters ontstond er een effectieve infrastructuur die het hele gebied bescherming bood tegen de zee en die de afwatering verbeterde. De kloosters, zo ook het klooster St Bernardus, waren actief in het graven van kanalen, aanleggen van dijken, zijlen, bruggen en stuwen en in het opbouwen van een goede bestuursstructuur: iedereen moest meedoen en werd gecontroleerd. De kloosters bouwden, met medewerking van eigenerfden (invloedrijke boeren met veel eigen grond), een goede organisatie op. De eerste waterschappen ontstonden en deze heetten in die tijd zijlvesten of dijkrechten.

Organisatie van de zijlvesten
In de provincie Groningen waren 15 zijlvesten. Het Sint Bernardus­ klooster was de hoofdrolspeler in het Aduarderzijlvest. Dat was logisch, want het klooster had verreweg de meeste grond, 12000 grazen land (6000 ha). Bovendien kon het klooster een administratie voeren en leverde de overste schepper (een soort voorzitter). De abt of een kellenaar (econoom van het klooster Aduard) vervulde deze functie Enkele andere zijlvesten waren: Wetsingerzijlvest, Saaksumerzijlvest, Homsterzijlvest, Kommerzijlvest, Winsumerzijlvest. In dit laatst­ genoemde zijlvest speelde het Aduarder voorwerk Roode School bij Bedum een prominente rol. (Een voorwerk wordt in West-Nederland een uithof genoemd, een gehuchtje dat hoort bij een klooster). 

De zijlvesten waren weer verdeeld in schepperijen. In het Aduarder­zijlvest kennen we twaalf schepperijen o.a. Dorkwerd, Oostum, Den Ham, Aduard, Fransum, Hoogemeeden. Aan het hoofd van een schepperij stond een schepper en in het bestuur zaten verder nog enkele zijlrechters. De eigenerfden waren om de beurt schepper. De zittingsduur hing af van de hoeveelheid grond die een eigenerfde bezat. Men kon ook het recht om schepper te zijn, kopen van een andere eigenerfde. Zo kon het gebeuren dat een schepper het recht had gekocht in een schepperij, waarin hij niet woonde. Dat kwam de betrokkenheid bij de bescherming van het land niet ten goede. De schepper hoefde geen schot betalen over 30 grazen (15 ha.) grond. Hij kreeg een vergoeding voor zijn diensten en mocht de boetes die hijzelf bepaalde, ook zelf houden.

Een zijlrechter, ook vaak dijkrechter genoemd, had die functie voor slechts een jaar. Men kon gekozen worden als men minimaal 6 koeien en een paard bezat. Men moest ook in her gebied wonen. Soms moest de zijlrechter vervelende beslissingen nemen. Bijvoorbeeld een stuk land kiezen om te worden afgeplagd om de dijk te versterken of doorgeven aan de schepper, dat iemand tekortgeschoten was. De dijk- of zijlrechter had ook vrijheid van schot tot een grootte van 30 grazen. Wie weigerde de functie te aanvaarden werd gestraft met een geldboete.

In het totale Reitdiepgebied waren 50 schepperijen. De organisatie was dus erg versnipperd. Als een van de schepperijen de dijken niet op orde had, was het risico op een overstroming groot voor het totale Reitdiepgebied. Er zal veel overleg geweest zijn.

De overste schepper en een aantal scheppers vormden het bestuur van het zijlvest. Eens per jaar kwam het zijlvestbestuur van het Aduarder zijlvest bij elkaar aan de Avingsloot ten zuiden van Hoogkerk. Dit lag centraal in het zijlvest. Dan werden 9 nieuwe zijlrechters gekozen, drie per gebied. Er waren aanvankelijk 3 gebieden: De Drentse kerspelen, Peize, Roden en Roderwolde, Klooster Aduard en Lieuwerderwolde (Hoogkerk, Leegkerk en Dorkwerd.

Rond 1400 zijn Garnwerd, Feerwerd, Ezinge, Fransum en Oostum toegetreden tot het Aduarder zijlvest en toen de Drenten in 1437 uit het zijlvest stapten vergaderde men bij de steentil. Dat was toen een centrale plaats.

Op zo'n vergadering ging het niet altijd vredig toe sommige besluiten waren strijdig met het eigenbelang en dan liepen de emoties hoog op. Daarom mocht men geen mes bij zich hebben tijdens de vergadering. Als iemand een bezoeker naar of van de vergadering aanviel werd de dader extra zwaar gestraft.
Het Aduarder zijlvest hield zich niet alleen bezig met de zeedijken, maar ook met de afwatering dat wil zeggen ook met de aanleg en het beheer van de sluizen de wegen de dijken en bruggen en stuwen.

Onderhoud
De boeren betaalden zijlschot (belasting). Als er geïnvesteerd moest worden in een zijl bijvoorbeeld, werd er een voorschot gevraagd. Het zijlschot was afhankelijk van de grootte van het grondbezit. Zo zal het klooster het meeste hebben bijgedragen binnen het Aduarderzijlvest. De hoogte van het schot was afhankelijk van de investeringen en kon per jaar verschillen. Bovendien moesten de bezitters van grond onderhoudswerkzaamheden verrichten aan hun deel van de dijk. In 1437 stapten de Drentse gebieden uit het Zijlvest.

Zij betaalden vanaf die tijd een vast bedrag van 36. Arnoldusguldens per jaar, zonder de verplichting mee te werken grote projecten buiten hun eigen gebied, zoals het bouwen van een zijl. In 1452 werd dat nog eens bekrachtigd voor 20 jaar. Daarna waren er geregeld meningsverschillen met Peize, Roden en Roderwolde en in 1540 moest er zelfs een scheids­ rechterlijke beslissing worden genomen.
 3 keer per jaar werden de dijken geschouwd door de dijk rechter (een controleur). De dijk langs het rijdt diep (een zeedijk) Moest een kruin hebben van minimaal 4 voet (1.20 m) en aan de onderkant een breedte van 8 voet. De hoogte was ongeveer 1.50 m. de dijk rechter bracht verslag uit aan de schepper. De schouw werd aangekondigd In de kerk door klokgelui. Op een bepaald moment moest iedere landeigenaar of pachter bij zijn gedeelte van de dijk staan, om de beoordeling aan te horen.

Wie in gebreke bleef moest een boete betalen en alsnog zijn dijk ophogen of mollen gaten dichten of afslag van de dijk aanpakken.

Eventueel konden schepperij de dijk herstellen op kosten van de eigenaar. Als iemand zijn stuk dijk niet meer kon onderhouden moest hij dat doorgeven aan de dijkrechter of een (hooi) vork en een spa op de dijk steken. In dat geval moest de genen die de pacht van de boerderij beurde, de dijk onderhouden. En in tweede instantie de familie. 2/3 deel kwam voor de verantwoordelijkheid van de familie van de kant van de man en 1/3 deel voor die van de vrouw.

Door vererving had iemand soms maar een of enkele meters dijk in zijn bezit. Zo'n versnippering verzwakte de organisatie. Door middel van palen was elk stuk begrensd. Bij een dijkdoorbraak moest de eigenaar van het betreffende stuk dijk op eigen kosten de dijk repareren.

Administratie
Op de dijkrol werden alle eigenaren van de dijk geadministreerd.
In een zijlbrief werden de afspraken vastgelegd waaraan zij zich moesten houden en ook de contacten met andere gebieden kregen daarin hun beslag. De bekendste zijlbrief is een akte van overeenkomst tussen klooster Aduard en Lieuwerderwolde (Dorkwerd, Hoogkerk, Leegkerk) en de Kerspelen Peize, Roden en Foxwolde. Deze brief uit 1313 wordt beschouwd als de oprichtingsakte van het Aduarder Zijlvest.
In artikel 32 van een 15 -eeuwse zijlbrief van het Aduarderzijlvest staat dat als iemand de dijk opzettelijk doorstak of door liet steken hij werd gestraft met het breken van zijn lijf en zijn bezittingen.

Gevolgen van overstromingen
De dijken hadden een hoogte tussen 1 meter en 1,50 meter. Dat was in veel gevallen te laag. Abt Emo van klooster Bloemhof in Wittewierum schrijft in zijn kroniek over de overstroming van 1219, de Marcellusvloed. Duizenden mensen kwamen om het leven. Na de overstromingen trokken velen weg, waarschijnlijk omdat het zoute water de grond voor een aantal jaren ongeschikt maakte voor de landbouw en ook, maar in mindere mate, voor de veeteelt. Bovendien was men beducht voor de stank van dode dieren. Abt Emo schrijft dat bedorven lucht gevaarlijker is dan bedorven voedsel. Er bleven te weinig mensen in de getroffen gebieden over om alle dijken te herstellen. Alleen al in de 13e eeuw waren er overstromingen in 1219, 1220, 1221, 1246 1257, en 1287. Deze overstromingen waren niet alleen in de omgeving van Wittewierum (het stroomgebied van de Fivel), maar ook het land tussen Lauwers en de Eems werd getroffen. 

De jaren 20 van de 13e eeuw waren moeilijk vanwege de overstromingen, maar in 1222 was er tevens sprake van grote droogte, die gevolgd werd door hevige regenval. Dit laatste leidt tot een hongersnood gedurende 3 jaar en 6 maanden. Begin 14e eeuw was de situatie niet beter want abt Eyalardus *1304-1329) 1337 liet een grote ketel maken waarin dagelijkse brei of peulvruchten werden gekookt en die dan buiten de poort werden gezet In het landschap zien we bij de dijken vaak wielen (kolken). Die zijn ontstaan doordat het water over de dijken naar beneden stortte, zodat in de grond een groot gat (een kolkgat) ontstond. Bij herstelwerkzaamheden werd het nieuwe stuk dijk vaak om de wiel gelegd. Daardoor ligt de wiel dus binnendijks. Dat betekent aan de kant van de polder.

De oorzaken van de overstromingsrampen
Volgens huidige begrippen waren de dijken met een hoogte van 1 tot 1,50 meter te laag. Maar toen de eerste dijken werden aangelegd was die hoogte in veel gevallen nog voldoende. Het zeewater kon over een groot gebied uitwaaieren en dus was de stijging toen niet zo groot. Hoe meer er bedijkt werd, hoe meer de zee binnen de perken werd gehouden en hoe groter de stijging in de zeearmen. Er was immers minder ruimte om uit te vloeien. Dus bedijken leidde tot een hoger waterniveau tijdens stormen. Vooral noordwester stormen waren gevaarlijk. Het zeewater kwam dan vanaf de Atlantische oceaan langs Schotland de Noordzee binnen. Aan de zuidkant is slechts een nauwe opening, het Nauw van Calais. De Noordzee werkt als een trechter. Daarom wordt bij noordwester storm het water extra opgestuwd.

Naar het oosten ligt de Duitse Bocht. Dat is een knik in de kust bij Hamburg richting Denemarken. Ook die zorgt voor opstuwing van zeewater in noordelijk Nederland. De dijken hadden in de Middeleeuwen een tamelijk steile wand. Het klotsende water had daardoor meer vat op het dijklichaam dan bij een lichtglooiende helling. Het land binnen de dijk, de polder, bestond vaak uit een veenlaag, soms op maaiveldhoogte maar meestal onder een kleilaag. Bij Aduard is de kleilaag ongeveer 5 meter dik. Daaronder zit veen, gevormd in de prehistorie, na de laatste ijstijd. Door inpoldering wordt het land droger en dan klinkt de veenlaag extra in. Vaak blijft maar 10 procent van de dikte over en soms verdwijnt het veen helemaal. Zo daalt een polder en wordt een soort kom, die bij een overstroming vol water loopt.

De organisatie in de vorm van zijlvesten was te veel gericht op de verplichting van iedere grondeigenaar om de dijken te onderhouden. Niet iedereen voelde zich verantwoordelijk voor het algemene belang en daardoor ontstonden er gemakkelijk zwakke plekken. Vooral na een pestepidemie was de bevolking zo gedecimeerd dat men moeite had al het land te bewerken. Sommige stukken bleven Braak liggen en het onderhoud van de dijken was ook een probleempunt er was geen uitvoerend orgaan dat de verantwoordelijk was voor de noodzakelijke werkzaamheden. Aan de deeg direct een veel converse Maar het klooster had ook dijkwerkers in dienst als In de zomermaanden de boeren extra arbeiders nodig hadden In het hooiland liepen de Wijkwerkers zomaar over, want daar konden ze meer verdienen. Het gevolg was dat de herfststormen veel schade konden aanrichten. De bevolking liet in veel gevallen de overstromingen gelaten op zich afkomen. Illustratief is misschien hoe erg In de kroniek van klooster Bloemhof te Wittewierum geschreven wordt over de oorzaak van overstromingen. De allerhoogste geeft bevelen aan de wind en de zee en spaart eventueel de bewoners. 

Maar het land is tot ziltheid gebracht vanwege de verdorvenheid van zijn bewoners." De bevolking moet gewezen worden op zijn schuldigheid in een land "talrijk aan bevolking, rijk door zijn vrijheid, heerlijk door zijn menigte vee en door zijn vele weiden en zijn vruchtbaarheid aan veldgewassen." In de woorden is sprake van een bestraffing.

Ook in 1570 na de Allerheiligenvloed dachten de mensen bij een overstroming nog steeds aan een straf van God. Jan Fruytiers schreef in 1571 over de ramp:
"Slachtoffers van de ramp werden bij honderden met bootjes uit bomen, hooibergen en van daken van huizen gehaald en naar Groningen gebracht".
Hij schreef het volgende gedicht:

"0 God, gij beweest uw toorn in ’t water
En uw grimmigheid in de vloed. 
Doch 't van ons verdiend,
ons boosheid zulks doet.
Want wij zijn van uw geboden afgeweken."

De filosofen van die tijd legden volgens de kroniek de oorzaak bij het feit dat alle planeten soms omhooggaan en zich van de aarde verheffen. Deze planeten laten hun water dan achter op aarde, i\'waardoor de zeespiegel stijgt.

Aldus de kroniek van Bloemhof. Waarschijnlijk zal er in Aduard niet anders gedacht zijn over natuurrampen. De tante van abt Wigboldus (1218-1242) krijgt van Maria de boodschap dat de overstromingen ontstaan vanwege Gods gramschap met de leefwijze van de bevolking. Omdat de mens overgeleverd was aan krachten die buiten hemzelf lagen, was de drang om oplossingen te zoeken minder aanwezig. Het goede voorbeeld gaf de Portugese opperbevelhebber in Spaanse dienst Casper de Robles. Hij liet zijn regiment helpen na de ramp in 1570 van de Allerheiligenvloed en zorgde ervoor dat de gewesten Groningen en Friesland minder hoefden af te dragen aan het Spaanse bewind. Hij wees er ook op dat de mentaliteit van de bevolking nodig moest veranderen, want er was veel achterstallig onderhoud. Velen dachten niet aan het algemeen belang van de totale regio, maar waren enkel bezig met hun eigen stuk grond.

Waterbeheersing
Bij de komst van de monniken in I I92 trof men, zoals reeds vermeld, een drassig landschap aan, waar de zee nog vrij spel had. Het gebied rond Aduard bestond uit twee eilanden, het latere Middag en Humsterland, en een schiereiland. Hierop bevonden zich diverse terpen, in Groningen wierden genoemd, die door de vroege bewoners (reeds vanaf de zesde eeuw voor Christus) waren opgeworpen om zich tegen het water te beschermen. De wierden werden veelal bewoond door boeren, sommige waren onbewoond en dienden als veewierde *). Veel van deze wierden zijn uitgegroeid tot dorpjes, het huidige Ezinge, Feerwerd, Saaksum,

Oldehove en Niehove. Het landschap werd constant overstroomd door de vele riviertjes die vanuit Drenthe naar zee stroomden en door het bij vloed opkomende zeewater. Enkele van die riviertjes zijn de Hunze, het Eelderdiep, het Peizerdiep, die op het Reitdiep uitkwamen. Echt Groningse riviertjes, zoals de Riet en het Wolddiep, voegden hieraan nog hun water toe.

De Cisterciënzers zagen het als hun taak het in cultuur brengen van de omgeving; om het oprukkende zeewater in de hand te houden werden dijken aangelegd. Omdat de riviertjes met dichtslibben werden bedreigd, werden kanalen gegraven (o.a. de Lindt en het Aduarderdiep), die het klooster rechtstreeks met de zee verbonden.

De regulering van de waterstand was van groot belang voor het klooster: enerzijds voor het op peil houden van de grondwaterstand, anderzijds voor het bevaarbaar houden van de waterlopen in het belang van de handel. Om dit te verwezenlijken moesten sluizen worden gebouwd, in die periode gemaakt van hout. Er is zelfs een houten sluisje teruggevonden bij het vroegere Arbere, een aan het klooster toebehorende boerderij, circa anderhalve km ten Noorden van het klooster. Om het water in het Aduarderdiep op peil

*) Een wierde of terp is een kunstmatige heuvel, opgeworpen om bij hoogwater een droge plek te hebben. Zulke heuvels komen voor langs de gehele kust van de Waddenzee en aan de grote rivieren. (Wikipedia).

Centrum van wetenschap; de Aduarder Kring

De Aduarder Abdij heeft zich altijd gemanifesteerd als centrum van wetenschap. Reeds in de 13e eeuw kwamen in het klooster belangrijke geleerden samen, onder wie de Engelse monnik Ricardo de Busto en Emanuel da Sescola, bisschop van Cremona (Italië), doctor in beide rechten (kerkelijk en wereldlijk recht) te Parijs, die aldaar hoorde spreken over het klooster Aduard. Door partijtwisten raakte hij in zijn vaderland zijn Bisschopsambt kwijt. Hij vluchtte uit Rome en kwam via Zwitserland en Duitsland uiteindelijk in Aduard terecht.  kruiskerk sprak hij de historische woorden: “Hier is mijn rustplaats in de eeuwen der eeuwen, hier zal ik wonen, want deze plek heb ik uitverkoren”. 
Na een verblijf In het cisterciënzer klooster Sion in Diepenveen, zijn zijn stoffelijke resten in 1998 teruggekeerd naar de plaats waar hij voor eeuwig wilde rusten in Aduard onder Hendricus abt van Rees (circa 1450) kwamen veel geleerden uit Westfalen en Zuid-Duitsland naar Aduard om In de Aduarder kring te debatteren. Die geleerden hadden gestudeerd aan de beste universiteiten van Europa, o.a. in Italië, waar ze in aanraking waren gekomen met het humanisme.
Het humanisme was dan ook het onderwerp in tal van disputen, waarin de voertaal het Latijn was. Ook werd gestudeerd op de oude klassieken. Enkele bekende namen van deelnemers aan de Aduarder Kring waren Wessel Gansfort en Rudolf Agricola, wiens gedachtengoed heeft gediend als inspiratiebron voor Erasmus.
Zo werd Aduard een belangrijk instituut in de wetenschappelijke wereld in Europa en wordt dan ook wel beschouwd als de voorloper van de Groningse Academie, gesticht in I6I4.

Dochterkloosters

Bij de Cisterciënzers was het gebruikelijk dat, als het klooster minstens 60 monniken telde en voldoende liturgieboeken had (die met de hand moesten worden overgeschreven), men een nieuw klooster kon stichten. Ook Aduard liet zich niet onbetuigd en als eerste werd een klooster opgericht in Oost-Friesland bij Aurich, Ihlow genaamd. Daarna volgden het klooster Sint Benedictus in Termunten en de nonnenkloosters Yesse (Essen tussen Groningen en Haren), Menterwolde (bij Nieuwolda), Trimunt en te Sint Annen, ook wei Klein Aduard genoemd.

 

De teloorgang van het klooster; ontstaan van het dorp Aduard
In de 16e eeuw was ook Nederland in de ban gekomen van de Hervorming. Velen hadden zich reeds bekeerd en wendden zich in groten getale af van de Rooms-Katholieke kerk. In die periode vond ook de Tachtigjarige oorlog plaats en de Sint Bernardusabdij is enkele keren het doelwit geweest van militaire belegeringen. In I 580 werd de stad Groningen belegerd door Staatse troepen, die zich onderdak hadden verschaft op het kloostercomplex. De monniken waren gevlucht naar hun refugium aan de Munnikeholm in de stad. 

Na de belegering stichtten de troepen brand op het complex en de kostbare bibliotheek ging in vlammen op. Slechts enkele boekwerken, waaronder de Kroniek, konden worden gered omdat ze door monniken naar elders waren meegenomen. In 1594 werd het klooster officieel opgeheven, omdat in dat jaar de Reductie van Groningen een feit werd. De stad Groningen en de Ommelanden sloten zich aan bij de Republiek der Verenigde Nederlanden. De Rooms-katholieke erediensten werden verboden en de parochiekerken werden ontdaan van alle Katholieke kenmerken. Zo kwam ook een eind aan het Aduarder kloosterleven: de monniken verlieten het complex, de gebouwen werden gesloopt en de stenen verkocht.

De eerste huizen werden al omstreeks 1594 gebouwd langs de vroegere haven van het klooster, het huidige Kaakheem. Voor de bouw werd dankbaar gebruik gemaakt van de kloostermoppen die in groten getale aanwezig waren.
Het nieuwe dorp Aduard had geen kerk, alleen leegstaande kloostergebouwen, waarvan de meeste in ruïnes waren veranderd. De ziekenzaal voor de monniken werd opgeknapt en men richtte deze in als hervormde kerk. In I 59 5 werd de eerste predikant benoemd. Tot op de dag van vandaag is de kerk, Abdijkerk genaamd, nog altijd in gebruik als Neder­ lands Hervormde kerk. De huidige hoofdstraat in het dorp was de vroegere hoofdweg van het klooster die liep van de Noorderpoort naar de Zuiderpoort. Na de teloorgang van het klooster volgden twee eeuwen heerschappij van de jonkers van het Huis te Aduard, een borg gevestigd aan de hoofdstraat van Aduard.

Vorige bericht    Terug    Volgend bericht